Bidden
Ons Toontje…in de buurt werd hij ‘gekke Toon’ genoemd. En dat klopte want Toontje spoorde niet.
Hij was, zoals je dat in die tijd nog mocht zeggen, geestelijk gestoord. Daar waar andere kinderen van zijn leeftijd al lang konden lezen en schrijven, bracht Toontje onverstaanbare klanken voort, vergezeld van een overvloed aan kwijl dat langs zijn kin naar beneden droop. Op straat werd hij door de spelende kinderen buitengesloten, ook al probeerde hij dagelijks hardnekkig aansluiting te vinden. Op zijn hoge, bruine veterschoenen hobbelde hij achter hen aan, een onnozele grijns op zijn gezicht.
Mijn ouders wisten niet goed raad met ons Toontje. Mijn vader, die krankzinnigenverpleger was en gruwde van de isoleercellen en de dwangbuizen, wilde hem per se niet in een inrichting hebben. Dat was de aanleiding voor vele echtelijke ruzies, want mijn moeder, fel gekant tegen voorbehoedsmiddelen en vurig aanhangster van de paus, voorzag een groot gezin waarin Toontje alleen maar een obstakel zou vormen. Ze won de strijd niet en zo kon het gebeuren dat Toontje de hele dag thuis was, waar hij voor veel problemen zorgde. Om de rust zoveel mogelijk te waarborgen, werd Toontje tot in de grond verwend. Hij hoefde maar een driftbui op stapel te zetten of mijn moeder stond al klaar met een duur stuk speelgoed. Het duurde dan ook niet lang of Toontje wist precies hoe hij de zaak kon manipuleren en wij, de andere zeven kinderen, waren daar de dupe van.
Er kwam een dag dat de situatie niet meer houdbaar was en mijn moeder overspannen raakte.
Hoe ze het klaarspeelde weet ik niet, maar op een dag kreeg Toontje toestemming om naar de bewaarschool te gaan, ook al was hij toen al acht jaar. Op een zonnige ochtend in augustus, net na de grote vakantie, kreeg mijn zusje Yvonne opdracht om Toontje en mij naar school te brengen. Ze greep ons ruw bij de arm en sleepte ons de straat uit, onderweg driftig uitvallend tegen ons Toontje die ergens een bos margrieten uit een tuin jatte. Zonder veel plichtplegingen dumpte ze ons bij het ijzeren hek en doodsbang keek ik naar de enorme speelplaats en het grauwe gebouw met de vuile ramen. Vanuit mijn ooghoeken zag ik een non naderen, gekleed in een lange zwarte jurk met een eindeloze rij knoopjes. Haar waterige blauwe ogen keken koud op mij neer toen ze zei:
“Als jij een zusje van hém daar bent, moet je je moeder goed duidelijk maken dat dit echt maar een tijdelijke oplossing is!”
Ze huiverde en met haar beide handen sloeg ze haar rokken wat dichter om zich heen. Toen wenkte ze ons met een nors gezicht haar te volgen. In het klaslokaal kregen we een tafeltje helemaal achterin aangewezen. De zuster klapte in haar handen en kweelde: “We gaan nu braaf een gebedje opzeggen. Wie goed meedoet krijgt een prentje van Ons Lief Heerke.”
Mijn blik dwaalde naar buiten, waar een citroengele vlinder tegen de vuile ramen kleefde. Ik schrok toen de non ineens naast me stond en vinnig zei: “Ik zal je voor deze keer een prentje geven, maar de volgende keer moet je wel meebidden.”
“En ons Toontje? Krijgt die ook een prentje?”
“Natuurlijk niet,” snoof de non verontwaardigd. Die kan immers niet bidden…”